maandag 5 juli 2010

Titelkandidaat: Paarsplus

De afgelopen formatieweken in Den Haag vertoonden alle kenmerken van het spel van het Nederlands elftal, in de eerste helft tegen Brazilië: traag en voorspelbaar, maar  ook resultaatgericht en succesvol. 

De ‘serieus’ onderzochte rechtse coalitie (VVD, PVV en CDA), zowel als de niet onderzochte linkse (PvdA, CDA, SP en GroenLinks) hadden nooit kans van slagen. Beide zouden hebben gesteund op een (te) smalle meerderheid van 76 zetels en waren bovendien electorale zelfmoord geweest voor minimaal één deelnemende partij. Dat laatste geldt eveneens voor een middenkabinet. Blijft over de coalitie die reeds vóór de verkiezingen als één van de grootste kanshebbers mocht worden beschouwd en inmiddels zelfs de enig overgebleven optie lijkt: Paarsplus. Deze combinatie, alhoewel niet de favoriet van de VVD, was van meet af aan de enige levensvatbare. De omtrekkende bewegingen van de liberalen waren uitsluitend voor het publiek. 

Opvallend is hoeveel (veelal zelfbenoemde) politieke experts deze optie hebben weggehoond. Zelfs vandaag nog was in diverse digitale media te lezen dat Paarsplus ‘ongeloofwaardig’ zou zijn, een ‘slechte afspiegeling van de verkiezingsuitslag’ en het ‘nog geen halfjaar’ zou uithouden, omdat er ‘te weinig’ zou zijn dat de vier partijen bindt. 

Echter.

Stabiel
Drie van de vier partijen hebben ruime bestuurservaring die zij bovendien recentelijk gezamenlijk en succesvol opdeden. Paars II raakte in diskrediet omdat zich een maatschappelijke aardverschuiving voordeed, geïnitieerd al dan niet opgepikt door Pim Fortuyn en de zijnen. Van de paarse partijen kampte D66 met het meest serieuze imago-probleem. Het greep de toenemende weeklacht ten aanzien van de ‘oude politiek’ aan voor een jammerlijk mislukt statement, waardoor het kabinet ook nog eens viel. Tot kort daarvóór was er op coalitieniveau echter weinig aan de hand. 

GroenLinks, dat als enige nog nooit landelijke bestuursverantwoordelijkheid droeg, is als partij volwassen geworden. Het kan inmiddels putten uit een afdoend scala aan ministeriabele coryfeeën, waarvan Rosenmöller en Vendrik het meest nadrukkelijk in beeld lijken. Geen van de partijen huisvest momenteel potentiële Bomhoffen of Heinsbroeken en zeker niet tegelijk. Geen van de partijen vertoont de instabiele trekken van een LPF of een PVV, terwijl de laatste interne strubbelingen (vooral binnen VVD en D66) alweer enige tijd geleden vakkundig de kop zijn ingedrukt. En ook de kamerfracties lijken allen goed gegroepeerde teams, met een helder profiel en een duidelijke leiding. 

Er is, kortom, geen enkele reden te veronderstellen dat Paarsplus een instabiele coalitie zou worden. Het zal een team zijn van dragende spelers, die begrijpen wat het vergt om een land te besturen.

Geloofwaardig
Drie van de vier partijen boekten een (flinke) verkiezingsoverwinning, zowel percentueel als absoluut. De combinatie als geheel heeft netto 16 zetels gewonnen, terwijl alleen de PvdA een klein verlies leed van 3 zetels. Daarnaast bevat Paarsplus de grootste (percentuele) winnaar in D66. Bovendien is inherent aan deze coalitie dat de grootste verliezers (het CDA en de SP) in de oppositie belanden.

Overigens doet dit alles natuurlijk volstrekt niet ter zake. De Nederlandse democratie draait namelijk om representatieve meerderheden. Hoeveel een partij heeft gewonnen of verloren is volledig en totaal irrelevant. Dat de PVV 24 zetels heeft behaald betekent dat 84% van de opgekomen kiezers géén voorkeur heeft uitgesproken voor deze partij. Dit terwijl zo’n 55% van diezelfde kiezers zich wél heeft uitgesproken voor regeringsdeelname van VVD, PvdA, GroenLinks of D66. Bovendien bevat Paarsplus de twee grootste partijen, hetgeen een stuk meer electorale legitimiteit verleent dan de inclusie van één partij die toevallig 15 zetels heeft gewonnen.

En nee, dat een viertal partijen een gezamenlijke meerderheid behaalt, geeft inderdaad niet de garantie dat hun kiezers ook brood zien in een samenwerking. Een systeem waarbinnen werd gevraagd naar coalitie-voorkeuren, of waarbij mensen in staat werden gesteld een ‘ranglijst’ van partijen te maken (i.e. een soort songfestival-systeem), zou in dezen wellicht meer duidelijkheid hebben verschaft. Maar zo’n systeem hebben wij dus niet. Bovendien zou de verklaarde weerzin tegen (coalities met) de PVV daarbij ongetwijfeld enorm zijn geweest, terwijl een partij als GroenLinks bijkans ruim twee keer zo groot was geworden. 

Paarsplus ongeloofwaardig noemen is, kortom, scorebordjournalistiek.

Inhoudelijk consistent
Ja, het programmatische verschil tussen GroenLinks en de PvdA enerzijds, en de VVD anderzijds is groot. Maar het is niet meer zo fundamenteel als het vroeger misschien was. Anno 2010 vormen VVD, D66 en GroenLinks een ‘vrijzinnige as’ met een linkse, een centrale en een rechtse partij. De grote overeenkomst tussen deze drie partijen is dat zij het individu als primair uitgangspunt van beleid nemen. Dit markeert meteen ook het grote verschil met het CDA en vooral de SP en de PVV. Dat zijn partijen die primair uitgaan van (veronderstelde) collectieve belangen, meestal gecombineerd met een monolithische en dwingende visie op ‘cultuur’ en ‘belangen’.

De samenhang tussen ‘liberaal’ en ‘rechts’, is de afgelopen decennia in Nederland steeds minder vanzelfsprekend geworden. De oprichting van D66 (reeds 44 jaar geleden), was daarin een belangrijke stap. Sindsdien is de mate van liberalisme (sociaal-economisch) en vrijzinnigheid (sociaal-cultureel) van partijen, steeds meer een op zichzelf staand continuüm geworden, dat min of meer naast de as links-rechts staat.

Het grote verschil is de richting van de redenering. In de rechtse variant van vrijzinnigheid / liberalisme begínt de redenering bij de zelfstandigheid van het individu. De gelijkheid van kansen tussen alle individuen - om zich sociaal-cultureel vrij te vechten, of om sociaal-economische wel te varen - wordt vóórondersteld. Elk individu wordt dan ook geacht in gelijke mate ‘eigen verantwoordelijkheid’ te kunnen nemen. Dat niet doen wordt gezien als een keuze. Bij de linkse variant éindigt de redenering juist bij die zelfstandigheid. De veronderstelling is dat niet iedereen gelijke kansen heeft, maar die wel zou moeten hebben. Het ontgroeien van vanaf de geboorte meegegeven achterstanden, individuele emancipatie en ‘empowerment’ zijn het doel van het beleid, waarbij van oudsher de nadruk ligt op onderwijs, maatschappelijke voorzieningen en een mobiliserend sociaal vangnet.

Deze tweede vorm kenmerkt GroenLinks, D66 en in mindere mate de PvdA*. Het is echter belangrijk om op te merken dat ook een significantie stroming binnen de VVD meer neigt naar het linkse liberalisme dan het rechtse. De meest bekende exponent van deze flank was de openlijk sociaal-liberale Hans Dijkstal, moge hij rusten in vrede. Maar ook de recent gekozen Jeannine Hennis geldt als ‘niet echt rechts’. En tot voor kort stond VVD-leider Mark Rutte zélf eveneens bekend om zijn sociale profiel. De conservatieve rechterflank van de VVD is de afgelopen jaren bovendien gedecimeerd door het vertrek van Wilders en Verdonk uit de partij, en van Kamp en Van Baalen naar verre oorden. 

Ergo
Ik concludeer dan ook dat de verschillen groot, maar niet onoverbrugbaar zijn. Zeker niet in het licht van de veel fundamentelere kloof met collectivistische en nationaal-georiënteerde partijen als SP en PVV. Alle vier de partijen in Paarsplus zijn internationaal georiënteerd, pro-EU en bereid tot hervormingen (al verschillen ze van mening over welke). De begrippen ‘links’ en ‘rechts’ zijn nog altijd relevant, maar staan daarentegen duidelijk niet meer op zichzelf. Op de overige assen van het veld zitten deze vier partijen potentieel dichter bij elkaar dan menigeen denkt. 

De enige echte vraag is in hoeverre zij erin zullen slagen om ook de beeldvorming in die richting te beïnvloeden. Vooral de VVD zal het daarbij moeilijk krijgen. Voor de Tweede Kamerverkiezingen heeft de VVD namelijk gekozen voor een strategie, gericht op het beperken van het verlies aan de nieuwe concurrenten op rechts. Dat heeft verschillende gevolgen. Enerzijds zal het de VVD worden nagedragen als blijkt hoe gemakkelijk zij kunnen schakelen naar een centraal-liberaal profiel. Daarvan zullen zij in 2014 wellicht de gevolgen ondervinden, alhoewel een succesvol kabinet Paarsplus onder VVD-leiding het beeld ook kan doen kantelen. Anderzijds heeft de VVD zich met deze strategie nadrukkelijk gepositioneerd tegenover de PvdA, waardoor zich een titanenstrijd kon ontspinnen. Daarnaast heeft het huidige rechtse profiel van de VVD het beeld geschapen dat zij heus met de PVV hadden willen regeren en dat het falen van die optie te wijten was aan het CDA en de PVV zelf. Bovendien verschaft het de VVD een sterke onderhandelingspositie, omdat zij ogenschijnlijk veel te verliezen hebben bij Paarsplus en daarom hoge eisen kunnen stellen. 

Diegenen die zich niet konden voorstellen dat de VVD in een Paarsplus avontuur zou stappen, moet zich bovenstaande realiseren en inzien dat de liberalen daarnaast weinig andere opties hebben. Nieuwe verkiezingen zouden zonder twijfel desastreus uitpakken. ‘Rechts’ zou 2012 niet hebben gehaald. ‘Midden’ kan niet zonder medewerking van de PvdA, die niet op zijn achterhoofd is gevallen. Alle andere opties kunnen getalsmatig niet of zijn idioot.

Kortom
Gelijk Oranje was en is Paarsplus altijd een grote kanshebber geweest. Gelijk Van Marwijk wist Mark Rutte dat al langer, maar heeft hij iedereen doen geloven dat het anders was. Inclusief de tegenstander. 

Goed gespeeld Bert. 
Goed gespeeld Mark.


Samir Bashara



* Sinds het opgaan van de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) in de PvdA (’46), kent deze partij een sociaal-liberale flank. In de tijd van Paars I en II kreeg op een bepaald moment het liberale zelfs de overhand ten opzichte van het sociale, gedecoreerd door het afschudden van ideologische veren door toenmalig PvdA-leider Wim Kok. Na enkele daverende verkiezingsnederlagen in het recente verleden kwam de PvdA terug op deze uitspraak.